Voor het handhaven van een elektrische stroom in een schakeling zijn twee zaken van groot belang:
- Er moet een spanningsbron aanwezig zijn, die een elektrisch veld blijft onderhouden. De spanningsbron levert energie aan.
- Er moet een geleidende stroomkring zijn, waardoor ladingen van de spanningsbron door de schakeling heen naar de andere pool van de spanningsbron kunnen vloeien.
Een spanningsbron heeft twee polen. De spanning in de stroomkring creëert een elektrisch veld dat van de positieve naar de negatieve pool loopt, zodat de elektrische stroom ook in die richting zal stromen. De stroom die door de schakeling zal lopen is gelijk aan I = U/R, waarbij R de weerstand van de schakeling is.
Stroomdraden hebben een zeer lage weerstand. Meestal gaan we uit van de “ideale” stroomdraad, met weerstand nul. Als een stroomkring die enkel uit stroomdraden bestaat op de spanningsbron wordt aangesloten, is het gevolg een zeer hoge stroomsterkte. Dit is een gevaarlijke situatie, die kortsluiting wordt genoemd.
In een elektrische schakeling wordt lading niet “verbruikt”; evenmin stapelt lading zich op, of wordt er nieuwe lading gemaakt. Dit betekent dat de stroomsterkte overal gelijk is in een onvertakte stroomkring.