Een elektrolyt is een stof waarvan de oplossing geladen deeltjes bevat (ionen) die zich vrij kunnen bewegen. Deze losse geladen deeltjes dragen bij aan het elektrisch geleidingsvermogen van de oplossing.
1. Goed oplosbare ionische stoffen zijn elektrolyten.
- Wanneer een ionische stof wordt opgelost in water, worden de positieve en negatieve ionen van elkaar gescheiden (dissociatie).
- Vervolgens worden zij omringd door watermoleculen (hydratatie).
- De gehydrateerde ionen kunnen zich nu vrij rond bewegen; de opgeloste stof is dus elektrolytisch.
Voorbeeld: calciumchloride lost op volgens de volgende vergelijking:
$$\mathrm{CaCl_2\ (s) \to Ca^{2+}\ (aq) + 2\ Cl^-\ (aq)}.$$
2. Moleculaire zuren zijn elektrolyten.
De formule van een zuur is te herkennen als één of meer waterstofatomen, gevolgd door een negatief ion: HCl, H2SO4, HNO3, H3PO4, enz. Wanneer een zuur oplost, wordt het geïoniseerd in het negatief ion en een aantal H+-ionen. Het zuur is hierdoor elektrolytisch.
Voorbeelden:
$$\mathrm{HCl\ (g) \to H^+\ (aq) + Cl^-\ (aq)}.$$
$$\mathrm{H_2SO_4\ (l) \to 2\ H^+\ (aq) + H_2SO_4^{2-}\ (aq)}.$$
(In feite komen H+-ionen niet los voor. Later wordt besproken dat er eigenlijk sprake is van H3O+-ionen.)
3, Andere moleculaire stoffen zijn geen elektrolyten.
Voorbeeld:
Glucose (C6H12O6) lost op in water en de losse moleculen worden omringd door watermoleculen, maar er zijn geen beweeglijke geladen deeltjes. Het oplossingsproces wordt geschreven als
$$\mathrm{C_6H_{12}O_6\ (s) \to C_6H_{12}O_6\ (aq)}.$$