Om cellen efficiënt te laten functioneren en weefsels optimaal te laten interageren moeten de inwendige lichaamscondities relatief constant blijven. Dit dynamisch behoud van de inwendige omgeving noemt men homeostase. Het is essentieel voor het leven. Om het inwendig milieu constant te houden gebruikt het lichaam negatieve feedbackmechanismen of negatieve terugkoppelingsmechanismen:
- Veranderende condities worden gedetecteerd door sensoren (zintuigen of membraanreceptoren)
- Informatie wordt doorgegeven aan een regelcentrum (hersenen, ruggenmerg of endocriene (hormoon)klier)
- Deze vergelijkt met een “set point”
- Indien afwijking van “set point” wordt een boodschap gestuurd naar een effector (spier of klier)
- Het verhogen of verlagen van activiteit brengt inwendige condities terug naar de “set point” en de negatieve terugkoppeling naar de sensor beëindigt de respons.
Dit is te vergelijken met een thermostaat en centrale verwarming: de thermometer in de thermostaat is de sensor. Die geeft de temperatuur door aan de thermostaat, die dat vergelijkt met de set point (de ingestelde temperatuur). Als de temperatuur te laag is, gaat er een signaal naar de cv, die in reactie daarop de temperatuur verhoogt (effector). Daardoor stijgt de temperatuur. De set point wordt bereikt en het signaal naar de cv om warmte te produceren stopt.
De effectoren in het lichaam zijn vaak hormoonklieren, die hormonen afgeven om het interne milieu te regelen, of zenuwcellen die organen aansturen (bijvoorbeeld het samentrekken van de bloedvaten om de bloeddruk te verhogen, of verhoging van de hartslag of ademhaling.