De antwoorden op deze opgaven zijn te vinden in het downloadbestand onderaan deze pagina.
1. Noteer de functie van de volgende organellen:
a. ribosomen
b. endoplasmatisch reticulum
c. Golgi-apparaat
d. mitochondriën
e. lysosomen
2. Noteer vier verschillen tussen plantaardige en dierlijke cellen.
3. Noteer van de volgende stoffen op welke wijze ze de celmembraan kunnen passeren:
a. vetten
b. ionen
c. zouten
d. water
e. eiwitten
4. In een cel is de zoutconcentratie lager dan in de omgeving. Wat gebeurt er met het volume van deze cel?
5. Een cel is hypertoon ten opzichte van zijn omgeving. Gaat er netto dan vooral veel water de cel in of uit, of geen van beiden?