Voordat het mRNA klaar is om de celkern te verlaten en de code naar de ribosomen te brengen, moet het RNA nog aangepast worden. De code die gekopieerd is van het DNA, is nog te lang: tussen de basen die coderen voor een eiwit, bevindt zich nog niet-coderend RNA. Dit niet-coderend RNA heet ook wel intron, terwijl het coderende RNA exon heet. De intronen worden uit het RNA geknipt, zodat er een korter stuk mRNA met alleen exonen overblijft. Dit splitsen van RNA in intronen en exonen heet splicing.
Behalve splicing vinden er meer veranderingen aan het RNA plaats: het RNA krijgt een ‘cap’ op het 5-eind, die nodig is voor het transport van mRNA vanuit de kern naar de ribosomen. Aan het 3-uiteinde wordt bovendien een poly-AAA staart (een serie adenosinebasen aan elkaar) geplaatst. Deze staart heeft, net als de cap op het 5’-einde, een belangrijke functie in het stabiliseren van het mRNA. De processen van splicing en het toevoegen van een cap en poly-AAA-staart, zijn voorbeelden van post-transcriptionele wijzigingen; wijzigingen die plaatsvinden nadat transcriptie heeft plaatsgevonden.
Bekijk de splicing ook in deze video: https://youtu.be/fRWi78EZlE0?t=229