De antwoorden op deze opgaven zijn te vinden in het downloadbestand.
1. Noteer drie verschillen tussen DNA en RNA.
2. Een bepaalde DNA-keten heeft de volgende DNA-code: 3’ C A A T G C C G C C G G G C T G A 5’.
a Noteer de code van de tegenoverliggende keten van het DNA.
b Deze tweede DNA-keten wordt vertaald naar RNA en aminozuren. Welke aminozuren ontstaan er?
3. Leg uit hoe het komt dat elke cel dezelfde genen heeft, en toch niet dezelfde eiwitten produceert.
4. a Leg uit waarom bij puntmutaties het gevolg van een substitutie minder groot is dan het gevolg van een deletie.
b Leg uit waardoor er bij een substitutie toch een eiwit met een heel andere vorm kan ontstaan.