Als het oplosbaarheidsproduct van een zout bekend is, kan men berekenen hoeveel van het zout kan oplossen. Hiervoor gebruikt men aan ICE-tabel, zoals in de vorige paragraaf uitgelegd. Gebruik de variabele x voor het aantal mol/L van het zout dat oplost.
Voorbeeld: Het oplosbaarheidsproduct van Ca(OH)2 is $5,5 \cdot 10^{-6}$. Hoeveel mol Ca(OH)2 kan men oplossing in een liter water?
- We gaan ervan uit dat er oorspronkelijk geen van deze ionen in de oplossing aanwezig waren. Als x mol Ca(OH)2 oplost, ontstaat er x mol Ca2+ (aq) en 2x mol OH– (aq):
- Vul de laatste rij uit de tabel in in het oplosbaarheidsproduct, [Ca2+][OH
-]2 = Kopl.
$x \cdot (2x)^2 – 5,5 \cdot 10^{-6}$
$4x^3 = 5,5 \cdot 10^{-6}$
$x^3 = 1,38 \cdot 10^{-6}$
$x = (1,38 \cdot 10^{-6})^{\frac{1}{3}} = 0,0111 \; \text{mol/L}.$
- Dus kan men 0,0111 mol Ca(OH)2 worden opgelost in een liter water.
- Controle: als er 0,0111 mol/L Ca(OH)2 oplost, ontstaat er 0,0111 mol/L Ca2+ en 0,0222 mol/L OH–. Dan is $[\text{Ca}^{2+}][\text{OH}^-]^2 = 0,0111 \cdot (0,0222)^2 = 5,5 \cdot 10^{-6} = K_{\text{opl}}.$