De getalswaarden van Ka en Kb kunnen zeer hoog of zeer laag worden. Daarom werkt men in de chemie vaak met de bijbehorende p-waarden. Bij definitie geldt $$\text{p}X = -^{10}\textrm{log}X$$
Voor azijnzuur, CH3COOH, geldt $K_a = 1,75 \cdot 10^{-5}$. Dus is $$pK_a = -^{10}\textrm{log} 1,75 \cdot 10^{-5} = – (-4,76) = 4,76.$$
De afkorting pH betekent eigenlijk p[H3O+]. In een oplossing met [H3O+] = 10–3 mol/L geldt dus: $$\mathrm{pH = – ^{10}\textrm{log} [H_3O^+] = -^{10}\textrm{log}[10^{-3} ]- (-3) = 3}$$
p-Waarden hebben omgekeerd gedrag. Een sterker zuur heeft een hogere zuurconstante Ka, maar een kleinere pKa-waarde.