Wanneer een voorwerp geheel of gedeeltelijk ondergedompeld is in een vloeistof, ondervindt het een opwaartse kracht, die wij hier drijfkracht zullen noemen (Fdr).
Deze drijfkracht is het gevolg van de druk van de omringende vloeistof. De vloeistof oefent hierdoor krachten uit die loodrecht op alle zijden van het voorwerp staan. Deze krachten heffen elkaar grotendeels op. Echter, omdat de druk op de onderkant van het voorwerp groter is dan op de bovenkant (vanwege de grotere diepte), blijft er een opwaartse kracht over. Dit is de drijfkracht.
(Als een vloeistof niet in evenwicht of in rust is, kan de vloeistofdruk ook leiden tot krachten in andere richtingen. Men spreekt dan echter niet meer van drijfkracht, maar van weerstandskracht, lift, enz.)